De bio-economie was vroeger sterk aanbod-gedreven. Veelal ingegeven vanuit de zogenaamde agrificatie. Dit is het beleid dat werd ingezet door onze overheid om landbouwgewassen en reststromen, als gevolg van een toename van overschotten, te verwerken tot hoogwaardige producten voor niet-voedseldoeleindes. In de agrarische sector ontstond daardoor het beeld dat er grote mogelijkheden zouden zijn met reststromen. Dit leverde een situatie op waarbij deze sector de reststromen bijna letterlijk langs de weg zette.
Helaas bleek de marktvraag tegen te vallen. De industrie zat simpelweg nog niet op het spoor waarin zij zich realiseerde dat ze op zoek moesten naar alternatieve grond- stoffen voor fossiele producten die hun eigen productieproces en de maatschappij zouden verduurzamen. Het bestaan van een specifieke marktvraag voor een (nieuw) biobased product is dan ook cruciaal voor de succesvolle ontwikkeling van duurzame producten. Tot een paar jaar geleden was er nauwelijks marktvraag. Daardoor vonden maar weinig van de onderzochte toepassingen een weg naar de markt. Een markt ontwikkelt zich immers niet vanzelf, maar moet gecreëerd worden. Dat is best logisch, toch?
Momenteel draait de keten zich om. Vrijwel alle marktvelden (variërend van food & feed, chemie tot materialen) krijgen hun eigen duurzaamheidsagenda’s en worden langzaam maar zeker gedwongen om deze zoektocht te starten. Sterker nog, steeds meer bedrijven zien dit (gelukkig) als de enige weg naar een duurzame toekomst. Diverse boeren hebben geven aan dat ze zich bewust zijn van deze ontwikkeling. Dat ze nu wel een groeiende marktvraag naar producten met biomassa als basis signaleren. Ze denken dat er een grote kans is dat hierdoor in de toekomst toch nieuwe markten ontstaan voor hun bio(rest) stromen. Al met al zijn we nu op de goede weg, maar zeker nog niet op de bestemming.
Het volgende artikel zal dieper ingaan op het telen van biogrondstoffen.